Skip to content

Afgerond onderzoek

NCSI monitoring van patienten met COPD

Onze beroepsgroep adviseert zorg op maat en bevordering van zelfmanagement bij mensen met COPD. Het ontbreekt echter aan tools om dit in de praktijk vorm te geven. Het Nijmegen Clinical Sreening Instrument (NCSI) helpt de zorgverlener om maatwerk te leveren. Het is een praktische methode die bewezen geschikt is om de individuele patiënt te begeleiden en te volgen in zijn of haar ziekteproces. Het instrument inventariseert de klachten en beperkingen op verschillende domeinen, zoals dagelijks functioneren, beperkingen, kwaliteit van leven, ziekte acceptatie en rookgedrag. De NCSI-methode wordt echter nog niet toegepast in de eerstelijn.
Dit project evalueert de implementatie van de methode als innovatief zorg- en registratie-instrument in de huisartspraktijk. Doordat de NMP reeds jaren ervaring heeft met het registreren van zorg rondom chronische ziekten zoals COPD is de NMP een geschikte groep huisartspraktijken om de mogelijkheden van dit inovatieve screenings instrument te onderzoeken. Indien de implementatie van het NCSI-instrument succesvol blijkt te zijn zal dit instrument standaard beschikbaar komen en opgenomen worden in de monitoring van COPD patienten in de NMP praktijken.

Een eerste groep praktijken is enthousiast over deze methode. In november 2014 is de tweede groep praktijken gestart met deze monitoring. Afgerond in 2015.

Onderzoeksplannen Multimorbiditeit: ICF-1e lijn

Multimorbiditeit is een groeiend probleem in onze vergrijzende samenleving: steeds meer mensen hebben twee of meer aandoeningen tegelijk. Richtlijnen zoals NHG-standaarden zijn veelal opgesteld voor een bepaalde aandoening en houden vaak onvoldoende rekening met de realiteit van alledag, namelijk dat veel patiënten ook nog andere aandoeningen hebben. De vaak gehanteerde ziektegerichte aanpak lijkt plaats te moeten maken voor een meer persoonsgerichte aanpak. Het is in den lande nog niet duidelijk hoe deze aanpak het beste vorm kan krijgen.

In 2012 heeft het NMP contact gelegd met Vilans, kenniscentrum voor langdurende zorg. Samen met enkele andere deskundigen werken we nu aan een onderzoeksplan voor een meer persoonsgerichte aanpak van multimorbiditeit. De gedachten gaan daarbij uit naar de ontwikkeling van een International Classification of Functioning (ICF) voor gebruik in de eerste lijn, een zogenaamde ICF-1e lijn.

Het onderzoeksteam bestond uit: Hans Vlek ( Vilans) dr Tim oldeHartman, Cynthia Hofman ( Vilans), dr Henk Schers, dr Kees van Boven, Carla Walk.

In juni 2014 is het onderzoek gestart. Afgerond eind 2015.

 

NMP Pilot verwijsgegevens Zorgdomein

Het verschuiven van behandeling van de 2e naar de 1e lijn is momenteel een belangrijk thema dat de komende jaren nog belangrijker zal worden. Vanuit diverse partijen bestaat daarom belangstelling voor het analyseren van verwijsgegevens. Voor NMP is het ook interessant om de gegevens die vanuit de HISsen worden verzameld aan te vullen met gegevens over verwijzingen. Onderzoeken die binnen NMP gedaan worden naar chronische aandoeningen zouden uitgebreid kunnen worden met vraagstellingen over verwijzingen naar de 2e lijn.

De expertisegroep MIMS wil een pilot uitvoeren om de mogelijkheden te inventariseren voor het analyseren van verwijsdata uit huisartspraktijken. Hierbij valt te denken aan feedback op eigen verwijzingen van de praktijken en benchmarken met de rest van de groep, maar ook het onderzoeken van toe- of afname van aantallen verwijzingen naar aanleiding van beleidsmaatregelen of nieuwe technologieën (zoals telenefrologie). De focus zal hierbij in eerste instantie liggen op chronische ziekten, met name vaatschade.

Omdat verwijsdata uit Zorgdomein geen hisnummers bevatten, kunnen deze niet zonder meer gekoppeld worden aan de overige data van dezelfde patient uit het HIS. In eerste instantie richten we ons daarom op analyses op praktijkniveau. Het aantal patiënten met een nier-insufficientie in een praktijk kan bijvoorbeeld vergeleken worden met het aantal verwijzingen naar een nefroloog. Vanwege de reeds aanwezige HIS-data van NMP-praktijken, de kennis over de praktijken en de korte lijnen in contacten met praktijken, is de NMP een geschikte pilot-groep.

 

Voorkomen van oncologische aandoeningen, comorbiditeit en risicofactoren in de huisartspraktijk

Kanker komt veel voor in de huisartsenpraktijk. Door verbeterde behandelingen overleven steeds meer mensen kanker, waardoor kanker steeds vaker een chronische ziekte wordt. Nacontrole vindt plaats in het ziekenhuis. Door toename van het aantal kankerpatiënten in Nederland en de druk op de tweede lijn die dit met zich meebrengt, bracht de gezondheidsraad in 2007 het advies uit de mogelijkheid te onderzoeken om de eerste lijn meer te betrekken bij de nazorg voor en nacontrole van patiënten met kanker.Patiënten die kanker hebben gehad bezoeken hun huisarts evident vaker in vergelijking met andere patiënten. Reden voor een bezoek aan de huisarts is niet altijd gerelateerd aan de kanker, maar hangt vaak samen met bijkomende comorbide ziekten, zoals diabetes, hart- en vaatziekten en COPD. Sommige van deze comorbide ziekten zijn gerelateerd aan de behandeling tegen kanker die patiënten kregen, bijvoorbeeld hartfalen of nierfunctieverlies door chemotherapie. Daarnaast zijn er enkele gezamenlijke risicofactoren voor zowel kanker als comorbiditeit, zoals bijvoorbeeld roken.

De transitie van kankerzorg van tweede naar eerste lijn zal extra capaciteit van de huisartsen vragen. Hoeveel extra capaciteit is echter onduidelijk. Hoeveel patiënten met oncologische aandoeningen bevinden zich eigenlijk in een gemiddelde huisartspraktijk? Monitoren huisartsen veel van deze patiënten al vanwege comorbide chronische aandoeningen? Leggen huisartsen risicofactoren vast bij deze patiënten? Zijn de huisartsen al klaar voor deze verandering? Om een beeld te krijgen van het aantal patiënten en welke extra zorg dit met zich meebrengt zullen we in deze studie de volgende zaken bekijken: incidentie en prevalentie van alle soorten kanker, comorbide condities van kankerpatiënten, de registratie van risicofactoren en het aantal contacten met de huisarts.
Het onderzoeksteam bestaat uit Carola van Dipten,student geneeskunde, Prof. dr. Pim Assendelft, dr. Tim OldeHartman, Waling Tiersma, Carla Walk.

 

Evaluation of Microspirometry in Primary care to Enhance diagnosis of chronic obstructive Respiratory Illness during GP Consultation (EMPERIC-project)

De onderdiagnostiek van COPD in de huisartsenpraktijk wordt geschat op 45-85%. Een microspirometer is een eenvoudig apparaat waarmee de FEV1/FEV6 ratio wordt bepaald. Voor een microspirometriebepaling hoeft geen bronchodilator ingenomen te worden en de patiënt hoeft slechts 6 seconden uit te ademen. Hierdoor is deze test niet-invasief en goed uitvoerbaar tijdens een huisartsenconsult. Indien de test negatief is (FEV1/FEV6 ratio is groter dan 0,73) dan is een chronische luchtwegobstructie zeer onwaarschijnlijk (negatief voorspellende waarde > 95%). Is de test positief dan is een volledig longfunctieonderzoek geïndiceerd om te bepalen of er sprake is van een chronische luchtwegobstructie.

Het doel van het Emperic-project is om te evalueren of het gebruik van een microspirometer tijdens reguliere huisartsenzorg de diagnostiek van chronische luchtwegobstructies kan stimuleren en de attitude van de huisarts ten aanzien van (de diagnostiek van) COPD kan verbeteren. Hiertoe worden 22 huisartspraktijken door middel van loting ingedeeld in een microspirometriegroep en een ‘reguliere zorg’ groep. Deelnemende huisartsen wordt gevraagd om gedurende zes maanden een lijst bij te houden van alle patiënten die zij gezien hebben van boven de 50 jaar met luchtwegklachten en een rookhistorie. Op deze lijst houden de huisartsen ook bij of er microspirometrie heeft plaatsgevonden (in de interventiegroep), de patiënt verwezen is voor spirometrie en de conclusie ten aanzien van het diagnostisch proces. Aan het einde van de studie wordt uit het huisartsinformatiesysteem gehaald bij hoeveel patiënten met mogelijk COPD (volgens de criteria) het diagnostisch traject naar COPD is voltooid.

Naar verwachting zijn de resultaten van de studie in het najaar van 2014 bekend. Het Emperic-project is een idee van de afdeling Eerstelijnsgeneeskunde van het UMC St Radboud. Het onderzoeksteam bestaat uit dr. Lisette van den Bemt, Joke Grootens, Riet Cretier en dr. Tjard Schermer.
Psychoproblematiek bij patiënten met hartvaatziekten

Psychoproblematiek (zoals angst, depressie of burnout) komt bij patiënten met hartvaatziekten (HVZ) vaker voor dan bij patiënten zonder HVZ. De exacte prevalentiecijfers in de huisartspraktijk zijn echter onduidelijk. Ook is niet duidelijk welk effect interventies voor psychoproblematiek hebben op de prognose van HVZ. Geneeskundestudent Leora Maas onderzocht de prevalenties binnen het NMP en bracht een uitgangssituatie in kaart van de verschillen tussen HVZ-patienten met en zonder psychoproblematiek. De prevalentie van psychoproblematiek bleek 24% terwijl die prevalentie onder patienten met HVZ 32% bleek. HVZ-patienten met psychoproblematiek waren significant vaker jonger en vrouw. Daarnaast hadden zij een significant hoger totaal cholesterol, cholesterol/HDL ratio en waren zij vaker rokers. Vervolgonderzoek moet uitwijzen hoe het beloop al dan niet verschilt tussen HVZ-patienten met of zonder psychoproblematiek.

Klik hier voor meer informatie
Klik hier voor de presentatie onderzoeksresultaten

 

Mortality trends in Diabetes Mellitus

Dit project onderzoekt de oorzaken en mate van verandering in sterftepercentage van patienten met DM type 2 in de afgelopen jaren. Betere behandeling door introductie van behandelprotocollen, statine gebruik en antihypertensieve medicatie zijn mogelijke oorzaken van het dalen van de sterfte aan cardiovasculaire ziekten bij patienten met DM type 2.
In dit prospectieve dynamische cohort onderzoek vergelijken de onderzoekers de sterfte percentages van patienten met DM type 2 met de sterfte percentages van de algemene bevolking over een periode van 1994 tot 2011. Hiervoor gebruiken de onderzoekers de jaren lang verzamelde NMP data. Zo hopen de onderzoekers associaties op te sporen tussen de daling in sterfte percentages en factoren gerelateerd aan de behandeling.

Klik hier voor meer informatie
Klik hier voor de presentatie onderzoeksresultaten

 

Therapie resistente hypertensie

Patiënten met therapie resistente hypertensie (TRH) hebben een verhoogd risico op het krijgen van cardiovasculaire complicaties. In de literatuur is er weinig bekend over TRH. Daarom voerde Femke Brants onder begeleiding van Carel Bakx en Mark van der Wel een onderzoek uit naar de prevalentie en patiëntkenmerken van TRH in de NMP. Ze vond een prevalentie van hypertensie van 12%. De prevalentie van TRH in deze hypertensiepopulatie bedroeg 5.4% (gecorrigeerd voor therapietrouw). Patienten met TRH waren significant vaker mannen, rokers en van oudere leeftijd. Angina Pectoris, perifeer arterieel vaatlijden en een verhoogde nuchtere bloedsuiker kwam significant vaker voor in deze patiëntengroep.

Klik hier voor de presentatie onderzoeksresultaten

 

ZWIP

Het transitieproject het Zorg- en WelzijnsInfoPortaal (ZWIP) is onderdeel van het Nationaal Programma Ouderenzorg, en heeft twee doelen: (1) het verbeteren van de samenwerking tussen hulpverleners en (2) het ondersteunen van zelfmanagement door kwetsbare ouderen en hun mantelzorgers.

Het Zorg- en WelzijnsInfoPortaal (ZWIP)
Het ZWIP is een via internet toegankelijke overlegtafel voor kwetsbare ouderen van ≥70 jaar, hun mantelzorgers en bij hen betrokken hulpverleners. Het ZWIP bestaat uit drie onderdelen: (1) een multidisciplinair gedeelde gegevensset met actuele informatie over de gezondheid, het functioneren en de sociale situatie van kwetsbare ouderen; (2) een communicatiemodule, die hulpverleners, ouderen en hun mantelzorgers de mogelijkheid biedt om in een beveiligde omgeving met elkaar te communiceren; (3) een voorlichtingsdeel met informatiemateriaal voor de oudere en zijn mantelzorger. In de doorontwikkeling is daar een digitaal zorgplan (NHG conform) bijgekomen.

Sarah Robben is in november 2012 gepromoveerd op de evaluatieresultaten van het gebruik van dit ZWIP.  Zij vond een verbetering van vaardigheden op het gebied van samenwerking en toegenomen samenwerking tussen de betrokkenen. Er waren minder consulten nodig, communicatie via ZWIP werd als prettig ervaren en het werkte sneller. Het gaf een gevoel van veiligheid en meer regie, hoewel het soms nog onwennig was om vragen te stellen via het ZWIP.  Kortom: invoer ZWIP is geslaagd.

 

Pelikaan-studie

Deze studie onderzocht de effectiviteit van het implementeren van het pediatrisch elektronische kwaliteit van leven instrument voor kinderen met astma in Nederland (pelikaaninstrument) in zowel de eerste als tweede lijn.

Astma is de meest voorkomende chronische aandoening bij kinderen en kan grote invloed hebben op de kwaliteit van leven (KvL). KvL wordt een steeds belangrijker concept in de patiëntgerichte zorg. Op dit moment ontbreekt er een astmaspecifiek KvL instrument wat concrete problemen van het individuele astmatische kind in kaart brengt en dat ook inzetbaar is in de dagelijkse praktijk. Het online Pelikaaninstrument is ontwikkeld om op een kindvriendelijke manier individuele KvL informatie te verzamelen van het kind. De resultaten van het Pelikaaninstrument zijn direct online beschikbaar voor de behandelaar die hiermee aan de slag kan tijdens het spreekuur.

Het Pelikaan onderzoek kijkt of het inzetten van het Pelikaaninstrument tijdens het spreekuur van kinderen met astma leidt tot een patiëntgerichte communicatie, betere zelfmanagement, betere controle over de astma, verhoogde kwaliteit van leven en meer tevredenheid met de ontvangen zorg. De gegevens zijn inmiddels verzameld; de resultaten worden in 2014 verwacht.